door Miriam Vaz Dias / Blog en Hebban / ****
Suriname en slavernij, we kunnen er niet omheen, Nederlanders speelden daar een rol in. Lang, veel te lang hebben wij dat collectief verdrongen. De slavernij was iets van Amerika en ver van ons bed. Lianne Damen maakt in haar debuutroman De smeekbede korte metten met die verdringing. Nederland speelde in de achttiende en negentiende eeuw, zeker in Suriname en in het Caribisch gebied, een vooraanstaande rol zelfs. Zowel wat betreft de “aanvoer” van mensen voor de slavenhandel, als voor het houden van slaven zelf.
In De smeekbede zijn er twee verhaallijnen. Allereerst is daar Dédé, acht jaar oud, haar moeder kwam met een schip uit Afrika, haar vader kent ze niet, hij is verkocht aan een andere handelaar en verdwenen uit hun leven. Dédé leeft het slavenleven als zovele anderen. Niets was van henzelf, zij waren van iemand, geen mensen, maar bezit. Slaven sterven door ziekten en ongelukken. Tijd voor verdriet is er niet of nauwelijks. Dédé, of Willemien, zoals ze door de blanken genoemd wordt, wordt verliefd op Quassi, een sterke man, die veel heeft meegemaakt en haar ook al vroeg ontvalt. Twee kinderen sterven ook al vroeg, haar rest één zoon, Antó.
Daarnaast volgen we de levensloop van Engelbert Kelderman, in de tweede helft van de achttiende eeuw student rechten in Utrecht. Zijn leventje is er een van veel slemppartijen en zo min mogelijk studeren. Uiteindelijk rondt hij de studie af, vooral omdat zijn vader hem gemaand heeft nu eens voort te maken, het geld raakt op. Al snel trouwt hij en vestigt hij zich in zijn geboorteplaats Vianen. Aangestoken door vrienden en familieleden, kiest hij ervoor vrouw en kinderen in Vianen achter te laten en zich te vestigen in Suriname, waar hij het beheer krijgt over een aantal plantages.
De kracht van het verhaal zit hem voor een groot deel in de tegenstelling tussen de slavin en de welvarend Hollander. En niet door de zaken zwartwit voor te stellen, nee, Engelbert heeft ook zachte kanten. Hij twijfelt regelmatig aan de juistheid van het handelen van hemzelf en vooral ook van zijn collega’s. Zo ontslaat hij een zogenaamde ‘blankofficier’ die een slaaf voor de ogen van de anderen zwaar mishandeld heeft. Afschaffen van de slavernij, komt echter niet in zijn gedachten op, dat gaat de kerkganger uit Vianen veel te ver.
Het meest indrukwekkend en ontroerend is de manier waarop Lianne Damen de lezer meeneemt in het leven en denken van Dédé. Haar wereld is er een van onderdrukt en niet gezien worden, verlies en gebrek. Ze mag dan kunnen koken als de beste en daarom gevraagd worden bij grote partijen en andere gelegenheden. Ze is en blijft een voorwerp, een stuk gereedschap in de ogen van de blanken. Prachtig is het, hoe Dédé in de loop van haar zo zware leven, toch leert dat zij meer is dan een verlengstuk van de keuken. Al wordt ze ook altijd weer teruggeworpen in de ellende.
Een onvergetelijk boek, dat eigenlijk iedereen gelezen moet hebben. Nergens melodramatisch, maar het komt wel binnen!