Een galmend verleden

Door Emma Lesuis / De Nederlandse Boekengids/ dNBg 2020#6 (dec-jan)

Met De Smeekbede geeft Lianne Damen erkenning aan de doortastendheid van tot slaaf gemaakten en krijgt protagonist Déde de stem die ze verdient, schrijft Emma Lesuis. Maar ook de auteur van deze roman staat niet los van de historische context — wordt Dédés identiteit niet opnieuw afgepakt door een witte Nederlander?


”Zo is het gegaan,” zei het meisje zacht, “En nu zijn we hier.” (pag. 9, De smeekbede)


Hoe is het gegaan? vroeg ik me een aantal jaar geleden af. Het verbaasde me hoe weinig ik wist over ons slavernijverleden en dus startte ik een zoektocht die begon met de achternaam van mijn moeder: Deimveld. Een anagram van veldmeid, overduidelijk een slavennaam. De naam bracht me bij de plantage waar mijn eigen voorouders tot slaaf werden gemaakt: plantage Mon Souci aan de Commewijnerivier in Suriname. Een paar plantages verwijderd van plantage Portorico waar De smeekbede, de debuutroman van Lianne Damen, zich grotendeels afspeelt. Het was 2015 en daar stond ik op de plantage waar de navelstrengen van mijn (onbekende) familieleden waren begraven. Indertijd een bloeiende suikerrietplantage, maar nu volledig overwoekerd. Op aanraden van een winti-priesteres groette ik – onhandig – de geesten van mijn voorouders met een kalebas in de ene hand en een flesje rum in de andere. Waren ze nog aanwezig in deze wildernis? Terwijl ik zocht naar betekenis, vertelde de gids dat de enkele rode bakstenen die er lagen als ballast waren gebruikt op de handelsschepen tijdens de slavernijperiode. Ik probeerde me voor te stellen hoe het toen moest zijn geweest. Maar de klamme hitte en hordes steekmuggen legden mijn fantasie lam. Ik vond het onvoorstelbaar.

Damen had daar blijkbaar minder last van; zij beschrijft met behulp van overgeleverde feiten de mogelijke levens van de tot slaafgemaakte Dédé en de familie van slavenhouder Engelbert Kelderman. De aanleiding van Damens roman is de uitzonderlijke brief van Dédé, of ‘Wilhelmina’, zoals ze door haar meester wordt genoemd. Die brief is een van de weinige (overgebleven) letteren van tot slaafgemaakten, die immers mochten leren lezen noch schrijven en die volgens de wet niet meer rechten verdienden dan dieren of dingen. De drukproef van de De smeekbede opemde met de stamboom van de familie Kelderman. Het was Engelbert Kelderman die het goud zag lonken aan de andere kant van de oceaan en een aantal plantages in zijn beheer kreeg. In het tropische land waar hij ongezien tot slaafgemaakte vrouwen kon verkrachten en zich niets hoefde aan te trekken van anti-slavernij-criticasters. Het boek had evengoed niet kunnen beginnen met de stamboom van Dédé, of Wilhelmina, die als slaaf moest werken op zijn land, in zijn huis en die na haar manumissie als ‘vrij’ mens zijn achternaam kreeg: Wilhelmina van Kelderman. Haar geschiedenis werd hoe dan ook uitgewist, zoals bij tot slaafgemaakten consequent gebeurde, zoals dat bij vrouwen en mensen van kleur in het algemeen gebeurt. Waar kwam Wilhelmina echt vandaan? Wat was haar oorspronkelijke naam, de naam die haar moeder haar gaf? We zullen het nooit weten.


Lees ook dit essay van Neske Beks over het n-woord in de vertaalpraktijk. Het bezien van het n-woord als louter stilistisch middel is een privilege dat de groep waar de term betrekking op heeft, niet toekomt. Maar hoe vertaal je dat dan, en wanneer dien je het te vermijden, en wanneer niet?


Kennelijk bedacht Damen zich en schrapte de stamboom aan het begin van de roman. Terecht, want Dédé staat centraal in de roman, niet haar meester. Het verhaal begint nu bij het brandmerken van Dédé als meisje. Het moment dat Dédé in het archief en dus in de westerse geschiedenisboeken verscheen – als nummer weliswaar. Damen graaft en duikt diep in het Suriname en de Nederlanden van eind achttiende en begin negentiende eeuw. Een tijd waarin mensen nog werden aangevoerd uit Afrika, waarin de Hollanders op hun hoede waren voor Franse en Engelse veroveraars en waarin bestraffing met de Spaanse Bok – een gruwelijke lijfstraf waarbij de handen aan de enkels werden gebonden met een stok in het midden, die in de grond werd vastgezet, waarna de persoon door de opzichter kon worden afgeranseld – verboden was, maar toch werd uitgevoerd. Als historicus heeft Damen knap werk verzet in haar onderzoek naar die tijd. Werkelijk alles komt voorbij: van slavenschip Leusden dat zonk in de Marowijnerivier (maar tot op de dag van vandaag niet is gevonden), ‘bemoeial’ John Stedman die zich kritisch uitliet over het slavernijsysteem, tot de vrijheidsstrijder Boni. Deze marron vocht samen met zijn achterban tegen de redi musu: voormalig tot slaafgemaakte mannen die onder leiding van de kolonisten optraden tegen rebellerende weglopers.

‘Het is toch al zo lang geleden?’

Ik som deze historische feiten nadrukkelijk op omdat ze – helaas – niet algemeen bekend zijn. De enige reden dat ik ze herken is dat ik een aantal jaar geleden nieuwsgierig werd en een zoektocht startte, mede als gevolg van de debatten die oplaaiden over ons koloniaal verleden. Niet waar kom ik, maar waar komen wij vandaan, wilde ik weten. Waarom, klonken stemmen om me heen. ‘Het is toch al zo lang geleden?’ Mijn opa werd nog deels opgevoed door zijn oma die in slavernij was geboren, dus hoezo lang geleden? Als je het mij vraagt zouden wij allemaal, alle Nederlanders, deze historische feiten, deze tijdlijn moeten kennen – zoals ook de Black Lives Matter-beweging aanvoerdt. De smeekbede is dan ook een boek dat niet zou misstaan op de verplichte leeslijst voor middelbare scholen.

Maar het zijn uiteindelijk niet de feitelijke gebeurtenissen, maar de tegenstellingen tussen Dédé en haar meester die ontroeren in de roman. We voelen Dédés stille pijn vanwege haar overleden kinderen en we leven mee met haar doorzettingsvermogen op weg naar een vrij leven. Niet alleen het verlangen naar vrijheid, maar ook het liefdevolle verlangen naar haar omgekomen partner Quassi is ontroerend verweven in Dédés levensverhaal. Zo staat daadkracht centraal. Daarmee geeft Damen erkenning aan de doortastendheid van tot slaafgemaakten, in plaats van hen af te beelden als de onwillige slachtoffers die zij zo vaak zijn in de geschiedschrijving. Opnieuw terecht, zeg ik – met enige trots als nazaat van slaafgemaakten: onze voorouders hebben het, wonder boven wonder, toch maar overleefd.

Het verhaal speelt zich duidelijk af in een andere tijd, toch is er één specifieke passage die echt dichtbij komt en me pijnlijk raakt: Dédé is tijdelijk in Vianen, Holland. Een plek waar slavernij niet is toegestaan. Engelbert Kelderman nam haar mee omdat hij niet zonder haar overheerlijke gerechten kon. ‘Willemientje’, zoals Dédé ook wel wordt genoemd, maakt zich dienstbaar in het huis en heeft goed contact met de vrouw van Engelbert: Antoinette. Antoinette ziet in Dédé een gelijke: een vrouw die net als zij kinderen verloor. Bovendien is Antoinette een streng gereformeerde vrouw die de door haar geloof voorgehouden menselijke gelijkwaardigheid letterlijk neemt. Dus helpt ze Dédé in de keuken met de versieringen op de taart voor een etentje met haar vriendinnen. Het wordt niet op prijs gesteld. De vrouwen spreken schande van Dédé, een van de weinige zwarte mensen in het land, en vooral over het contact dat Antoinette met haar ‘huisslavin’ onderhoudt.

‘“Ze is een n**** [red], Antoinette! Daar ga je niet op vertrouwelijke voet mee om. Samen taartjes versieren…” Mevrouw Garrach spuugde bijna in haar punch van walging. “Je kunt haar misschien manumitteren, je haalt de slaaf nooit meer uit haar. Het blijven aangeklede wilden.”’

Heel kort stipt Damen het expliciete racisme dat destijds in de Nederlanden gebruikelijk was aan, maar snel wordt de focus verlegd naar Suriname, waar Dédé naartoe terugkeert, naar daar waar het ‘echt’ erg is.

Waarom, vroeg ik me af, is het juist deze passage die zich niet ver van mijn huis afspeelt, die mijn aderen doet kloppen? Ik denk omdat ze mij bewust maakte van mijn eigen identiteit: een vrouw van kleur in een westerse samenleving. Ik leef in het Nederland van nu, waarin georganiseerde slavernij weliswaar verboden is, maar waarin uitspraken zoals die vrouwen destijds deden, mij ook nu niet onbekend zijn. Het slavernijverleden is allang voorbij maar nazaten weten heel goed dat het nog steeds door onze maatschappij heengalmt. Een periode van bijna vierhonderd jaar waarin trauma’s zich opstapelden en in stilte werden doorgegeven, generaties lang.
Mocht De smeekbede op de leeslijst gezet worden, dan zou het een kleine stap zijn naar behandeling bij maatschappijleer: wat zijn de gevolgen van die tijd? Want racisme en uitsluiting zijn nog altijd diep in onze samenleving verankerd. Aan de zwarte huid worden nog altijd veel negatieve stereotypen verbonden, alledaags en structureel racisme is verweven in het systeem dat onze samenleving is. Door het verhaal en de thematiek van het boek door te trekken naar het nu zouden zulke pijnpunten bespreekbaar(der) kunnen worden gemaakt. Het zijn de vragen die Black Lives Matter en Kick Out Zwarte Piet ons voorhouden: waarom is zwarte piet een pijnlijke karikatuur; waarom wordt er zo hard gestreden voor meer diversiteit op de werkvloer; waarom wensen mensen het n-woord niet in de mond te nemen… Belangrijke maatschappelijke vragen met een geschiedenis die alle Nederlanders verbindt.

Wie mag vertellen?

Door de levens van tot slaafgemaakten en slavenhouders te vermengen, draagt Damen bij aan die bewustwording. Met De smeekbede geeft ze Dédé een stem, en daarmee de historische erkenning die ze verdient. Desondanks vraag ik me af of ze uiteindelijk de juiste persoon is om dit te doen – juist in een tijd waarin mensen van kleur hard op zoek zijn naar zwarte (vrouwelijke) voorbeelden, waarin zij strijden voor een erkenning die – zo blijkt afgelopen jaar andermaal – bevochten moet worden. Moet Dédés verhaal, zoals verteld door een witte schrijver vanuit een westers perspectief, wel de aandacht die het krijgt? Dat is, merk ik, voor mij een gewetensvraag. Waarom? Omdat Dédé geen verzonnen personage is, maar een bestaande historische figuur. Omdat wij, nazaten van tot slaafgemaakten, onze eigen verhalen van onze voorouders willen vertellen, juist nu die historische verhalen meer aan de oppervlakte komen. Het slavernijverleden kleeft aan de zwarte huid, nooit aan de witte. Ook de schrijver van deze roman – hoe welwillend ook – is voor mij niet los te zien van deze historische context.

Ik ben benieuwd hoe een Surinamer De smeekbede leest. Ik vraag me af hoe Dédé door een nazaat van tot slaafgemaakten zou zijn beschreven. Zou haar verhaal dan een diepere emotionele onderlaag hebben gekregen? Ondertusen heeft Damen zwarte pijn mooi en empathisch omschreven, en haar historische feitenrelaas is uitmuntend. Zo probeert ze met haar roman het al te vaak vergeten of weggemoffelde slavernijverleden uit de vergetelheid te halen – een onverwerkt verleden waarvan de littekens nog niet zijn geheeld en dat voor mensen van kleur nog lang geen afgesloten hoofdstuk is. Toch is de ironie onmiskenbaar: opnieuw is Dédés identiteit ‘afgepakt’ door een witte Nederlander. De vraag is of het niet tijd is om haar terug te geven aan degenen die haar afwezigheid nog altijd in ere houden. ‘Zo is het gegaan,’ zei het meisje, ‘en nu zijn we hier’. En naar die ‘we’ zou vandaag de dag meer mogen worden geluisterd.